Als je aan ogenzalf denkt, dan denk je aan het evangelie. En aan ogenzalf dat door de apotheker wordt gemaakt. En laat nou in de beginjaren van het apostolisch werk in Nederland een apotheker een belangrijke rol hebben vervuld......
In onze geschiedenisboekjes over het ontstaan en de ontwikkeling van het apostolische werk lezen we steeds weer over de rol van de profeten: Taplin in Engeland, Geyer in Hamburg. In Engeland was de profeet Taplin een belangrijk adviseur van de Engelse apostelen en in Duitsland speelde de profeet Geyer een belangrijk rol bij de ontwikkeling van de gemeente in Hamburg. Hij was het ook die, door profetie, op 25 mei 1863 Friedrich Wilhelm Schwartz tot apostel riep en Nederland (in het bijzonder Amsterdam) als zijn werkgebied aanwees. Dat werkgebied werd de Stam Juda genoemd en in dit werkgebied zou ook een profeet werkzaam zijn.
Als apostel Schwarz eind september1863 in Amsterdam arriveert bestaat de “gemeenschap” uit slechts drie personen: de hem vooruit gereisde evangelisten Allihn, Meysersahm en Hübner. Na verloop van tijd zouden alle drie weer vertrekken: Allihn naar London, Meyersahm naar Noord-Amerika en Hübner naar Duitsland.
Hoe de eerste gemeente in Amsterdam is ontstaan weten we niet, wel dat er veel weerstand was want al op 7 november 1863 werd er een advertentie in de Amsterdamsche Courant geplaatst waarin de lezers werden gewaarschuwd voor de Apostolische Zending.
Een eerste concrete vermelding over de jonge gemeente is op Hemelvaartsdag 5 mei 1864. Er worden dan drie mannen verzegeld: J.Witmond, A.Hardenberg en E.W.Ansingh. Er is mogelijk sprake van een vierde, een zekere heer Munch, maar dit is niet met zekerheid vast te stellen. In hetzelfde jaar werden er nog 25 zielen, waaronder de heer IJsbrand Smit, door apostel Schwartz verzegeld. Deze laatste zal later het ambt van diaken ontvangen, Witmond en Hardenberg zouden echter al snel de Apostolische Zending weer verlaten.
De ambten van de kerk in die tijd bestaan uit het viervoudig ambt, namelijk apostelen, profeten, evangelisten en herders. In 1867 ontvangt Wilhelm Menkhoff het ambt van evangelist. Op 6 december 1868 stelt apostel Schwartz acht mannen, te weten Meijnders, Kroonenburg, de Vroom, Ruis, Gildemeester, van Leersum, Ansingh en Vleck, voor aan de Heer met de vraag: “Heer, wie van deze broeders zouden kunnen dienen in het priesterambt?” Op 28 maart 1869 volgt de bevestiging als broeder Ruys in het herdersambt, broeder Ansingh in het stamprofetenambt, broeder van Leersum in het priesterambt, broeder Kroonenburg in het evangelistenambt en broeder Gildemeester in het diakenambt voor de algemene kerk worden bevestigd. Later in dat jaar zal de evangelist Menkhoff nog in het opzienersambt worden gezet.
Meest in het oog springend is de bevestiging van broeder Edzard Willem Ansingh in het ambt van stamprofeet. De profeet ontving de openbaringen van God en had de taak deze aan de gemeente te verkondigen. De Heilige Geest sprak door profeten; niet alleen over roepingen van ambtsdragers maar ook over allerlei andere zaken het geloof of gemeente betreffend. Beslissingen werden vaak ook pas genomen nadat de profeet zich daarover had uitgelaten.
Wie was nou Edzard Willem Ansingh? Hij werd geboren op 20 augustus 1826 in het Drentse Ruinen waar zijn vader predikant was. Edzard ging farmacie studeren in vestigde zich in 1851 als apotheker in Amsterdam. In maart 1864 kon hij zelfstandig een apotheek houden aan de Utrechtsestraat. Hij trouwt met Henriette Viëtor en ze krijgen twee kinderen. Als zijn vrouw overlijdt hertrouwt hij in 1874 met Clara Schwartze en samen krijgen ze nog vier kinderen.
Hoe hij in contact kwam met het Apostolisch Zendingswerk is niet bekend. Misschien dat zijn theologische achtergrond van vaderszijde zijn nieuwsgierigheid opwekte? Hoe dan ook: hij behoorde tot de eerste leden van de prille gemeente en was een belangrijke steun voor apostel Schwartz.
In 1869 komen er ook interne spanningen aan het licht: diaken IJsbrand Smit beticht apostel Schwartz van financiële malversaties. De profeet Ansingh sprak hem hierop meermaals aan met de woorden: “Ik verfoei uw zaak en roep u nogmaals tot boete op!” Het heeft niet geholpen: diaken Smit keerde de gemeente de rug toe en gaf zelfs een boekwerkje uit waarin hij fel van leer trekt tegen de Apostolische Zending. Drie jaren later komt de stamprofeet Ansingh weer nadrukkelijk in beeld: door hem werd de opziener Menkhoff geroepen tot apostel voor Westfalen. In 1889 roept de profeet tijdens een vergadering van ambtsbroeders de dominee Gunning tot het herdersambt met de woorden: “Ik wil werken, wilt gij Mij hooren, doe dan hetgeen Ik zeg! Ik heb Ds Gunning verkoren in Mijnen dienst. Hij zal een Herder zijn Mijner schapen. Schrijf hem: Ik Jezus roep u tot Mij te komen en Ik zal voor hem zorgen. Hij zal niet beschaamd staan in eeuwigheid. Amen”. Uit de daaropvolgende correspondentie van apostel Schwartz en dominee Gunning blijkt dat de apostel blij is met de roeping maar wijst hem er fijntjes op dat hij eerst nog verzegeld moet worden. Overigens heeft ds Gunning de stap uiteindelijk niet gezet.
Spanningen tussen profeten en apostelen
In 1840 leidde een verschil van inzicht tot conflicten tussen de Engelse apostelen en de profeten waaronder Taplin. In 1863 in Hamburg zien we spanningen ontstaan tussen de verschillende ambten over onder andere de verzegeling, de liturgie en de opvolging. De profeet Geyer in Hamburg beriep op 31 maart 1878 eigenmachtig Johann F Güldner tot apostel voor Noord Duitsland, dit tegen de wil van apostel Preuss. In augustus leidde dit tot een openlijke confrontatie waarbij Geyer werd afgezet. Hij begon, samen met Güldner, een eigen geloofsgemeenschap. Eenzelfde situatie deed zich twee jaren later voor in Amsterdam. Er ontstonden spanningen tussen apostel Schwartz en de drie ambtsdragers van de algemene kerk en het ging, evenals in Hamburg, over de bestuursbevoegdheden, inzettingen en verzegelingen. En in de beginjaren was het ook best verwarrend. Zo werd in 1869 de heer Rosenkrans door zowel de apostel, de stamprofeet en de priester Van Leersum gezamenlijk verzegeld en werden er in 1874 in Enkhuizen, na profetie, een diaken en diakones door opziener Lankamp ingezet. (Lankamp zou later wegens meningsverschillen over de leer door apostel Schwartz van zijn ambt worden ontheven.)
Dat er spanningen zouden ontstaan is niet echt verwonderlijk. Om dat enigszins te begrijpen moeten we terug naar de ambten in de Katholiek Apostolische Kerk. Daar kende men drie “lagen” ambtsdragers:
De ambten voor elk van deze drie lagen bestond uit apostel, profeet, evangelist en herder. Alleen in de gemeente zou een “engel” (opziener) de plaats van de apostel innemen. De apostelen Preuss en Schwartz namen deze gelaagdheid mee naar de nieuwe kerk omdat ze hiermee bekend waren. De ambtsdragers van de stamkerk stonden in rang boven de ambten uit de gemeente. In Amsterdam was apostel Schwartz zowel de apostel van de algemene kerk en voor de stam Juda als ook “engel” voor de gemeente Amsterdam. Dus een duidelijk geval van het dragen van twee petten.
In het boek “Nieuw licht op oude wegen” (B.Brand 2013) beschrijft de auteur de situatie als volgt: “De profeten baseerden hun machtsaanspraken hierop dat de Heilige Geest door hen sprak en zij dus de werktuigen waren om de verborgen geheimen van God tevoorschijn te brengen. Zij verspreiden het licht waarin de overige ambtsdragers konden wandelen. Ook waren de apostelen evenals de andere ambtsdragers door de mond van de profeten geroepen en daarom meenden zij zo niet boven, dan toch in ieder geval niet onder de apostel te staan. De apostel daarentegen meende dat bij hem de bevoegdheid berustte en moest berusten om aan de profetien de juiste uitleg te geven. De profeten konden dit op hun beurt beschouwen als een belemmering voor de vrije uiting van de Heilige Geest.”
In 1881 tekent apostel Schwartz samen met Ansingh, Kroonenburg en Ruys een verklaring waarin de vier ambten naast elkaar worden geplaatst. Daarin werd de apostel wel als de bestuurder erkend maar niet als de alleenheerser. En in zijn hoedanigheid als voorganger van de gemeente mocht hij geen misbruik maken van zijn ambt als apostel.
In 1893 verschijnen er twee geschiften van apostel Schwartz: de geloofsbelijdenis en de kerkorde. In het eerste document staat nog dat de ambten worden geroepen door profeten maar in het tweede document staat dat ze door profetie zouden worden geroepen. Een klein maar opmerkelijk verschil.
Uiteindelijk trok de profeet Ansingh zich, samen met de herder Ruys en de evangelist Kroonenburg terug. Ansingh en de eerder vermelde Lankamp begonnen een eigen geloofsgemeenschap in Amsterdam en Utrecht. Deze kleine gemeenschap zou in de jaren twintig van de vorige eeuw geleidelijk verdwijnen.
In zijn geschrift “Een Concept” uit 1895 laat apostel Schwartz het begrip “algemene kerk” geheel varen en keert hij zich, gestaafd met een aantal voorbeelden uit het Oude Testament, tegen de invloed van de profeten. Dit document diende als blauwdruk voor de ambtsstructuur in de apostolische kerk in Nederland en werd al snel overgenomen door de apostelen Ruff, Obst, Krebs en Menkhoff en ook in hun werkgebieden ingevoerd.
Edzard Willem Ansingh overleed op 15 september 1910 en werd begraven in Diemen bij zijn dochter Ida uit zijn eerste huwelijk. In hetzelfde graf werden in 1927 zijn vrouw Clara en in 1959 dochter Lizzy (uit het huwelijk met Clara) bijgezet. In de rouwadvertentie van de familie staat vermeld: apotheker en stamprofeet.
Van hem zijn twee portretten bekend: zijn dochter Lizzy, een bekend kunstschilder, heeft hem eens afgebeeld in zijn apotheek en na zijn overlijden verscheen er een redactioneel krantenartikel waarbij zijn foto werd geplaatst.
Bronnen:
Briefwisseling F.W.Schwartz, E.W.Ansingh en Ds Gunning
Vijf jaren in de apostolische gemeente door IJ.Smit
Een Concept door F.W.Schwartz
Eene Voorlichting door F.W.Schwartz
Nieuw licht op oude wegen door B.Brand
www.apostolische-geschichte.de
krantenknipsels Algemeen Handelsblad
© Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland