Wie was Franz Hübner ook alweer? Tijdens het godsdienstonderwijs is de naam vast al eens gevallen maar is het blijven hangen? Voor hen bij wie ergens een lichtje gaat branden: hij was een van de drie zendingsevangelisten die in 1863 van Hamburg naar Amsterdam werden gestuurd om in ons land missiearbeid voor de Apostolische Zending te verrichten en de weg voor apostel Schwarz te banen.
Franz Hübner was dus voor Nederland van belang maar daarnaast ook voor de verspreiding van ons geloof in Sachsen-Anhalt, met name in de omgeving van Lutherstadt Wittenberg. Tot aan zijn dood in 1895 is apostel Schwarz met hem bevriend gebleven en is er ook het een en ander aan correspondentie bewaard gebleven. Redenen genoeg om eens in zijn levensverhaal te duiken.
Gottfried Friedrich Franz Hübner werd geboren 17 juli 1840 in het stadje Coswig aan de Elbe, zo’n 15 kilometer ten westen van Lutherstadt Wittenberg, als tweede kind van de schoenmaker Johann Gottfried Hübner en zijn vrouw Johanne Dorothee Catharina. Na hem kwamen er nog zes kinderen uit dat huwelijk voort. Na zijn confirmatie in de Evangelische Kirche in Coswig ging hij bij een oom in de leer om korvenmaker te worden. Drie jaar later werd hij lid van de Evangelische Jongerenvereniging in Berlijn en besloot hij om missionaris te worden. En Sint-Petersburg leek hem wel wat…. Maar vanwege de plotselinge dood van zijn oom en leermeester Gotlieb Landig, die overigens als bouwvakker in Sint-Petersburg had gewerkt en Franz afraadde daar heen te gaan, keerde hij eind 1857 terug naar Coswig. In het jaar daarop vervulde hij zijn dienstplicht in het hertogelijk leger van Sachsen-Anhalt.
Het jaar 1859 was voor Franz een keerpunt. Zijn vader overleed op 48-jarige leeftijd aan keelkanker. Hij besloot naar Magdeburg te gaan om daar werk als korvenmaker te zoeken en vandaar te zijner tijd door te reizen naar Hamburg want van de Elbeschippers had hij al veel over die stad gehoord. En daar zou zeker werk te vinden zijn. Zijn eerste nacht in Magdeburg zal hij nooit weer vergeten: hij droomt dat hij als missionaris met een boot onderweg is naar vreemde landen. Hij blijft dan ook niet in Magdeburg hangen maar reist door naar Hamburg. Daar leerde hij een kleermaker kennen die hem vertelde dat er weer apostelen werkzaam waren. Franz was daarover erg ontstemd want in zijn overtuiging moest de Katholiek Apostolische Kerk wel erg zondig zijn om te beweren dat hun apostelen de Heilige Geest konden afdragen. “Nooit zal ik zo’n zonde begaan en het geloof van mijn vader ontrouw worden” en hij stelde vragen die zijn gesprekspartner niet kon beantwoorden. Ten einde raad nodigde deze Franz uit om maar eens een dienst te bezoeken zodat hij een beeld kon vormen. Franz nam de uitnodiging aan opdat hij daarmee nog meer “bewijsmateriaal” zou krijgen om de kleermaker van zijn ongelijk te overtuigen. Zijn vooroordeel werd nog versterkt als hij de volgende dag de armoedige kerkzaal (een verbouwde danszaal) betrad.
Groot was zijn verbazing toen hij merkte hoeveel erkenning in de uitleg van de eenvoudige priester stak. Toen deze priester dan ook nog de ene na de andere vraag van de kritische gast kon beantwoorden was Franz ervan overtuigd dat de kleermaker de priester van tevoren had geïnformeerd. Bij vervolgbezoeken kreeg Franz echter ook antwoorden op vragen die hij nooit eerder met iemand had besproken.
In 1861 wordt Franz Hübner door apostel Woodhouse verzegeld en werd hij geordineerd tot onderdiaken voor de gemeente Hamburg die onder leiding staat van opziener Schwartz. Deze opziener was eerder ook lid geweest van de Evangelische Jongerenvereniging in Berlijn. Hij leerde opziener Rothe kennen en trad toe tot de Katholiek Apostolische Kerk en werd in 1858 als oudste en voorganger van de gemeente in Hamburg ingezet. In 1860 ontving hij het opzienersambt van apostel Woodhouse. In datzelfde jaar kreeg de gemeente ook een nieuwe vergaderruimte waar alle 500 leden een zitplaats konden krijgen. Het lukte Schwartz ook officiële toestemming te krijgen om in Hamburg kerkdiensten te mogen houden.
Januari 1863: door profetieën van de profeet Geyer wordt de priester Rosochacky als apostel aangewezen. De gemeente met opziener Schwartz, de priester Preuß en de onderdiaken Hübner staan er helemaal achter. De Engelse apostel wezen het echter af waarmee de afscheiding een feit werd. Zo’n 150-200 leden volgden de nieuwe apostel en een van zijn eerste ambtshandelingen was het afdragen van het diakenambt voor Franz Hübner…..
Tot zover de voorgeschiedenis.
In maart 1863 worden drie jonge broeders Hübner, Meyersahm en Allihn tot “zendingsevangelisten” (vergelijkbaar met het diakenambt) aangewezen en ze kregen de opdracht naar Amsterdam te gaan om daar het Werk Gods op te bouwen. Franz had zo zijn twijfels aangezien hij de Nederlandse taal niet machtig was. Desondanks werd er ingescheept.
Bij aankomst in Amsterdam trok een huis aan de kade de aandacht van Franz en een innerlijke stem zei hem daar te beginnen. Maar wat als je de taal niet spreekt? Toch maar aangebeld en wat bleek: de bewoner sprak vloeiend Duits. Het bleek een evangelische missiepredikant uit Duitsland te zijn: Wilhelm Menkhoff die de Duitse seizoenarbeiders geestelijk verzorgde (zie artikel Kerkproeverij anno 1852)
Een halfjaar later komt ook apostel Schwartz aan in Amsterdam en korte tijd later wordt de eerste Nederlandse gemeente gesticht onder de naam Apostolische Zending. Dat deze gemeente kon ontstaan, was mede te danken aan de missiearbeid van Franz Hübner. Verdere gemeenten volgden in Enkhuizen, Haarlem, IJmuiden, Wolvega en Hoorn. De diaken IJsbrand Smit schreef ooit over Meyersahm en Hübner: “de beide missionarissen waren eerlijk en hebben laten zien wat ze door hun overtuiging bereid waren te doen. Ze hebben hun eigen interesses voor de apostel opgeofferd. Het hele land zijn ze doorgegaan om geld in te zamelen en van wat ze ontvingen hebben ze geen cent zoor zichzelf gehouden maar alles aan de apostel gegeven.”
Dan komt er bericht uit Hamburg dat hun financiële ondersteuning stopt. De drie zendingsevangelisten moesten vanwege gebrek aan geld Amsterdam verlaten. In 1865 vertrok Meyersahm naar de Verenigde Staten, Allihn ging verder naar London en Hübner ging terug naar Coswig waar hij in het ouderlijk huis een korvenmakerij begint. En ook daar werd vanaf nu missiearbeid verricht.
Vanaf 1868 leidde Franz regelmatig bijeenkomsten en Bijbelstudies bij hem thuis en ook in andere woningen. In het stadje werd er veel over gesproken. Zelfs in de gelagkamers van de kroegen werd over geloofszaken gediscussieerd en was Hübner een begrip geworden. Als men vragen had dan werd vaak gezegd: “Haal Hübner maar eens op. Die weet hoe het in elkaar zit!” In 1869 trouwt Franz met Henriëtte Sophie Göricke. Uit het huwelijk zouden vier kinderen voortkomen. Uit een brief van oudste Fritz Krebs in 1870 blijkt dat er in Coswig al een levendige gemeente was ontstaan. Franz krijgt de opdracht regelmatig gebedsbijeenkomsten en Bijbelstudies te houden. Maar dit stuit ook op weerstand bij sommige bewoners die Hübner met allerlei discussies van zijn geloof wilden afbrengen. Een metselaar zette zelfs eens zijn woorden kracht bij door zijn waterpas op het hoofd van Franz neer te laten komen.
In 1876 beklaagt Franz zich “als voorzitter van de Apostolische Gemeente” bij de rector van het plaatselijk lyceum over een lerares die voortdurend hatelijke opmerkingen maakt tegen kinderen van apostolische ouders. Maar uit deze klacht kan ook weer worden opgemaakt dat er zich in Coswig inmiddels een stabiele gemeente had gevormd.
Twee jaar later werd er in Braunschweig een grote vergadering gehouden waarbij de apostelen Schwartz en Menkhoff, de oudsten Krebs en Wichmann en alle herders en voorgangers uit de districten Hamburg en Braunschweig aanwezig waren. Apostel Preuß was overleden en men bad gezamenlijk om een opvolger. Door profetie werd onder andere Hübner als apostel aangewezen maar hij weigerde omdat hij Coswig niet wilde verlaten. Daarop werd apostel Menkhoff aangewezen als tijdelijke opvolger. In hetzelfde jaar overlijdt zijn vrouw en kort daarna de jongste dochter. Franz blijft met drie kinderen achter. Het jaar daarop trouwt hij opnieuw met Caroline Charlotte Haarth, dochter van een molenaar uit Zahna. Uit dit huwelijk zullen nog zeven kinderen voortkomen. Veel daarvan sterven al op zeer jonge leeftijd.
In 1880 stuurt apostel Schwartz een brief waarin hij de situatie in Nederland beschrijft. “Hier in Nederland is het ledenaantal niet echt gegroeid. Maar de gemeente in Amsterdam is rijk gezegend met nieuwe ambten. Apostel Anthing is ook nog bij ons. Hij zal volgend jaar naar Oostindië vertrekken maar helaas kan er, om financiële redenen, geen evangelist met hem meegaan.” Ook vraagt hij hem weer naar Amsterdam te komen. Hij hoeft niet bang te zijn werkloos te worden want ook hier zijn korvenmakers nodig.
In 1881 laat apostel Krebs de Apostolische Gemeente inschrijven in het staatsregister waardoor er officieel diensten kunnen worden gehouden. Het jaar daarop komt apostel Krebs weer op bezoek en verzegelt 22 zielen. De gemeente wordt dan nog steeds geleid door diaken Hübner. In 1883 ontvangt hij het priesterambt en de staatsrechtelijke erkenning als predikant. Mooi geregeld, zou je denken. Maar er zullen toch nog meer processen volgen.
Als priester Hübner in 1888 in Hamburg is, ontvangt hij van apostel Krebs het ambt van oudste voor het district Coswig dat dan al uit meerdere gemeenten bestaat. Ook nodigt apostel Schwartz hem uit weer naar Amsterdam te komen om daar het 25-jarig jubileum van de gemeente mee te vieren. Een enkele keer ging hij ook op de uitnodigingen in zodat het contact met de gemeenten in Amsterdam en Hamburg in stand bleef.
1890: oudste Hübner wordt aangeklaagd de Bijbel uit te leggen en het Woord Gods te prediken zonder daarvoor gestudeerd te hebben. Dientengevolge wordt de Apostolische Gemeente in Coswig verboden om nog samen te komen. Er volgt een aaneenschakeling van rechtszaken. Uiteindelijk komt de zaak voor het Hooggerecht in Hamburg waar oudste Hübner een indrukwekkende toespraak houdt. Hierdoor werd Hübner vrijgesproken en werd de staatsrechtelijke erkenning uit 1881 in Sachen-Anhalt bekrachtigd.
1901: tijdens een “districtsdienst” in het stadje Bitterfeld ontvangt oudste Hübner het opzienersambt van stamapostel Krebs en draagt zorg voor de verzorging van zo’n 10 gemeenten rond Coswig. In het jaar 1907 wordt in heel Duitsland de naam Neuapostolische Kirche ingevoerd. Andere landen zullen volgen alhoewel dit soms nog tientallen jaren zou duren. Begin 1911 ontvangt opziener Hübner ambtsrust van stamapostel Niehaus. In deze dienst waren 1200 bezoekers aanwezig. De stamapostel herhaalde nog eens wat apostel Krebs ooit zei: “Wat u heeft gedaan zal in de hemel niet worden vergeten.
Op 27 juni 1914 overlijdt Franz Hübner. In een artikel in de Neuapostolische Rundschau wordt over hem geschreven: “Hij bezat een vredelievend karakter en was een getuige van langvervlogen tijden waarvan de herinnering aan stormen en strijd hem nog altijd voor ogen stonden en waarover hij graag vertelde. Hübner mocht zich tot aan zijn dood verheugen in een onverwoestbare gezondheid tot de engel des doods kwam en achter zijn aards bestaan een punt zette.”
De gemeenteleden hadden bijzonder veel hoogachting voor hun opziener. Een mooi voorbeeld zien we bij de jaarwisseling: kort voor middernacht kwam vrijwel de hele gemeente Coswig samen bij zijn woning om samen met hem de eerste stap naar het nieuwe jaar te doen. Men zong dan samen een paar liederen als “‘t Oude jaar is opgenomen” , daarbij begeleid door het koperblazersorkest. Voor veel Coswiger burgers een gebeurtenis dat ze niet wilden missen….
Bronnen: correspondentie apostel Schwartz (Archief NAK-NL), kroniek gemeente Coswig.
.
© Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland