Vanwege de aanstaande kerkproeverij zijn we eens in de geschiedenis gedoken en stuitten op een man die 170 jaar geleden langs zijn landgenoten ging die, door werkzaamheden en taalbarierres, al geruime tijd de diensten niet konden bezoeken. Hij sprak met hen en wist menigeen weer eens tot een kerkbezoek te bewegen.
Sinds de jaren zestig worden we in Nederland met verschillende groepen arbeidsmigranten geconfronteerd. Waren het eerst arbeiders met een Turkse of Marokkaanse achtergrond, heden zijn het vooral arbeiders uit Oost-Europa. Toch is arbeidsmigratie niet iets van deze tijd.
Ook in de achttiende eeuw werd Nederland regelmatig met arbeidsmigranten geconfronteerd. Deze kwamen vooral uit Duitsland, met name uit Westfalen en het Emsland. Marskramers of kiepkerels waren daarvan een deel. In de zomermaanden verkochten zij in ons land de stoffen die ze in de wintermaanden thuis hadden geweven. De meesten gingen weer naar huis zodra ze hun stoffen hadden verkocht, anderen vestigden zich blijvend in Nederland. De broers Brenninkmeijer, oprichters van C en A, en de heren Peek en Cloppenburg zijn daarvan goede voorbeelden.
Naast de marskramers zien we ook andere (seizoens-)arbeiders: zogenaamde Hannekemaaiers, grasmaaiers die in de uitgestrekte graslanden in Noord-Holland, Friesland en Groningen hielpen maaien en hooien en veenarbeiders die in de venen langs de Overijssels-Drentse grens en in het Bourtanger Moeras, dat zich uitstrekte van het Duitse Meppen tot aan Hoogezand-Sappemeer werkzaam waren. De grasmaaiers keerden na het seizoen veelal ook weer terug, de veenarbeiders bleven langere tijd.
De communicatie met deze arbeidsmigranten was echter een groot probleem. Ze spraken onze Nederlandse taal nauwelijks. In de oostelijke grensstreken was dat probleem minder groot omdat men aan beide zijden van de grens Saksisch sprak (en nog steeds spreekt) maar Lutherse, Evangelische of Rooms-Katholieke kerkdiensten bezoeken werkte niet omdat men het niet verstond.
Dit probleem werd onderkend door de (Duits-) gereformeerde dominee Gustav Lenhartz uit Ladbergen bij Münster die, met financiële ondersteuning van de Duisburger Diakonen Anstalt en de Nederlandse Vereeniging van Christelijke Vrienden, diakenen en evangelisten naar de Duitse arbeidsmigranten in Nederland uitzond. Eén daarvan is bij ons goed bekend geworden: Friedrich Wilhelm Menkhoff, de latere apostel voor Nordrhein-Westfalen.
Friedrich Menkhoff kreeg een opleiding bij de Duisburger Diakonen Anstalt als “Kolporteur” en werd in 1852 op 28 jarige leeftijd naar Nederland gestuurd om de taal en de gewoonten van het land te leren kennen. Een “Kolporteur” is een soort diaken die dagelijks door de veenderijen gaat en daar de arbeiders opzoekt om met hen te spreken of hen iets uit de Bijbel voor te lezen. Verder werd hij geacht Duitse Bijbels en christelijke boeken te verspreiden. Desgewenst mocht de kolporteur op zondagen een woorddienst houden, maar niet te vaak!
Friedrich Menkhoff stuurt ook regelmatig verslagen die soms worden afgedrukt in het blad “de Vereeniging”. Al in het eerste jaar in Nederland wordt zo'n verslag gepubliceerd. Hij schrijft:
Het wandelen door de Veenen is zoo moeielijk, dat er zich niemand, die hier nog niet was, een denkbeeld van maken kan. Men moest hier goed kunnen springen. Op elke tien schreden afstands ligt eene diepe sloot. Somtijds moet men van eene hoogte van vier of vijf voet afspringen en terstond weder opklimmen. Hierbij moet men nog oppassen niet in den weeken grond te verzinken. Als men meent, dat eene hut slechts vijf minuten ver ligt, moet men soms een uur omloopen om er te komen. Waarom dit? Omdat overal door de Veenen Kanalen gegraven worden, die men wieken noemt, waarmede men tot midden in de Veenen komt. Waarom kan men echter niet verder? Omdat men dikwijls een uur ver moet gaan, eer men de naaste brug vindt om er over te komen. Zoude men echter den moed laten varen? Verre van daar! De arme Duitschers die hun aardse brood in deze Veenen verdienen, hebben grootte behoefte aan het brood des levens. Vooral is er een groot verlangen naar Bijbels. Zoudt gij mij er niet eenige kunnen toezenden?
In 1856 zien we dat Menkhoff zich heeft losgemaakt van de Duisburger Diakonen Anstalt (en daarmee van de Duitse: “Landeskirche”) en zich verbond aan de Amsterdamse dominee Jan de Liefde, die in 1855 de Vereeniging Tot Heil des Volks oprichtte en in 1856 de Vrije Evangelische Gemeente.
Jan de Liefde gaf ook het tijdschrift “Volksmagazijn” uit waarin regelmatig verslagen van Menkhoff worden gepubliceerd.
Al in 1854 schrijft Jan de Liefde over Menkhoff “...dat hij reeds in de zomer van 1852 en 1853 onder de turf- en grasarbeiders in Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland had gearbeid. Zelf Duitscher van geboorte en spraak, bezit hij beter dan een Hollander de gave van zich voor alle menschen verstaanbaar te maken.... ..De arbeid van Br Menkhoff is dan ook in de beide vorige zomers onder hen zoo gezegend geweest, dat ik niet aarzelen kon hem behulpzaam te zijn, om ook nu weder die streken te bezoeken, weshalve hij dan ook den 1sten Mei onder onze zegenbeden allereerst naar Dedemsvaart vertrokken is....”
Menkhoff schrijft zelf ook over deze reis: “Ik vond aan de Dedemsvaart mijne landgenooten, ten getale van 4 a 500, van welken de meesten Roomsch zijn. Zondag den 7den mei, des namiddags te 3 ure, hadden zich ruim 200 binnen een herberg verzameld. Hier zocht ik hen op en begon hun het woord Gods te verkondigen.”
Dan gaat hij verder te veenderijen in en bezoekt veel ploegjes veenarbeiders. Hij vermeldt er tevens bij: “Zeer vermoeid keerde ik des avonds in mijn logís terug, want het loopen moet men zich hier niet laten verdrieten; men moet kunnen springen als een haas! Eten bekwam ik echter genoeg, soms meer dan mij lief was, uit spek, brood en bier bestaande.”
Behalve in de veenderijen werkte Menkhoff ook onder de Duitse grasmaaiers in Friesland “alwaar groote behoefte aan en belangstelling in het Woord Gods bestond.” Op de 18e mei 1854 hield hij dienst in Arum. De bezoekers moesten daarvoor soms 3 tot 4 uren lopen.
Op de 20e mei was hij in Schraard “waar hij vriendelijk ontvangen werd door een ouderling der Hervormde gemeente, die aangezien de predikant afwezig was, gelegenheid vond, hem de kerk af te staan.” Twee dagen later verschijnt hij in Sneek, daags erop in Oppenhuizen om de arbeiders daar erop te wijzen dat hij 's zondag in Sneek zou preken. Een jaar eerder had hij daar ook gepreekt in de kerk van de Afgescheidenen en hij meende dat dit nu ook wel weer zo zou kunnen. Maar op de bewuste zondagmorgen werd hem te kennen gegeven dat de kerkenraad had besloten de kerk niet af te staan. 's Middags om één uur had hij nog geen lokaliteit gevonden terwijl de dienst om drie uur zou beginnen en sommige kerkgangers al drie uren onderweg waren. “Ik ging met een biddend hart de stad rond, ten einde een lokaal op te zoeken en spoedig werd mij een groot lokaal afgestaan in een boerenhuis.” Hij ging tegen drie uur naar de eerder vermeldde kerk waar een grote menigte Duitsers op zijn komst stonden te wachten om hen vervolgens naar de boerderij te brengen. Er was slechts voor circa 200 mensen plaats en velen moesten de dienst dan ook buiten volgen.
Daarna brengt hij nog een bezoek aan Bolsward waar de afgescheidenen ook bezwaar maakten en hij dienst moest houden in een koestal. Veel bewoners van Bolsward (“Roomschen en anderen”) trokken op naar de boerderij om de bijeenkomst te verstoren maar “de politiedienaars stonden voor het huis, zoodat wij ongestoord konden voortgaan.” Op 20 juni 1854 is hij in Groningen waar hij vier dagen bleef. Daarna bezoekt hij Stadskanaal, Assen en Meppel waar hij nog een aantal weken wil blijven.
In 1856 wordt Friedrich Menkhoff officieel predikant van een Vrije Evangelische Gemeente in Ouderkerk aan de Amstel. Drie jaar later trouwt hij met Aukje Smeding uit Leeuwarden.
Het was waarschijnlijk bij dominee Jan de Liefde waar Menkhoff met apostel Schwartz in contact kwam. Deze beide mannen hadden een goed contact en soms hield apostel Schwartz een dienst in de kapel van Jan de Liefde aan de Barndesteeg in Amsterdam. Menkhoff en Schwartz mochten graag van gedachten wisselen wat er uiteindelijk toe leidde dat Menkhoff en zijn gezin in 1867 werden verzegeld.
Op 14 juni 1868 ontving hij het ambt van priester-evangelist en op 20 september kreeg hij van apostel Schwartz de opdracht om in Westfalen een gemeente te stichten.
Deze inzetting verliep niet zonder slag of stoot: diaken IJsbrand Smit, die ook al vanwege de financiën ruzie had met apostel Schwartz en de stamprofeet Ansingh (zie ook artikel "Ogenzalf uit Amsterdam") vond het maar niets dat deze pas verzegelde broeder nu al zo'n belangrijke taak in het buitenland kreeg toegewezen. Toen deze bezwaren niet werden geaccepteerd begon de diaken een persoonlijke lastercampagne en verweet hem zelfs de vader van een buitenechtelijk kind te zijn.
Friedrich Menkhoff hield de eerste dienst in 1868 in Steinhagen bij Bielefeld en bij het eerste bezoek van apostel Schwartz konden circa 100 personen, waaronder de latere stamapostel Hermann Niehaus, worden verzegeld. In 1869 ontving hij het ambt van opziener en nog in hetzelfde jaar schreef hij de brochure: "Grundsätze und Glaubens-Bekenntniß der Apostolischen Gemeinde in Bielefeld.
Op 19 Juli 1872 werd Menkhoff door de profeet Edzard Ansingh uit Amsterdam tot apostel voor de stam Issaschar (het huidige Nordrhein-Westfalen) geroepen waarmee dat een zelfstandig aposteldistrict werd.
Wilhelm Menkhoff heeft grote betekenis gehad voor het apostolische werk. Hij was het die in 1870 apostel Schwartz kon overtuigen afstand te doen van de tradities uit de Katholiek Apostolische Kerk omdat dit niet paste bij de calvinistische cultuur van de Nederlanders. Liturgische gewaden en wierook werden afgeschaft (kwam goed uit vanwege de penibele financiële situatie in de kleine gemeente) en de liturgie werd sterk versoberd. Deze versobering werd later ook door de andere apostelen in Europa overgenomen. Overigens claimt de eerder vermeldde IJsbrand Smit in zijn brochure Vijf Jaren in de Apostolische Zending uit 1869 dat hij juist degene was die het gebruik van toga's had afgeraden....
Van 1884 tot 1892 gaf Friedrich Menkhoff het tijdschrift “Der Herold” uit. Dit, uit acht pagina's bestaand, blad werd oorspronkelijk anoniem door hem uitgegeven met als ondertitel: "Monatsblatt für wahrheitsliebende Christen". Het blad werd gedrukt bij Boekdrukkerij Bertelsmann in Bielefeld. Het blad was het enige kerkelijk mededelingenblad in het district van apostel Menkhoff en bevatte reisverslagen van apostelen en opbouwende verhandelingen. Ook vertaalde hij “Het boek voor onze tijd” in het Duits. Een boek dat werd toegeschreven aan apostel Schwartz maar waarschijnlijk is samengesteld door het gemeentelid Dr Groenewegen.
Het laatste jaar van zijn leven was Friedrich Menkhoff blind en kon hij zijn taken niet meer vervullen. Hij stierf op 20 juni 1895 in Bielefeld.
Bronnen:
Hollandgang im Spiegel der Reiseberichte Evangelischer Geistlicher, Teil I
"Erweckungsprediker und Apostel" door Dr Manfred Henke, Arbeitsgruppe Geschichte der Neuapostolische Geschichte (NAKI)
Beeldbanken Assen en Openluchtmuseum Arnhem
© Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland