Apostel Paasman diende slechts twee jaren. Een erg korte periode waarin de focus lag op herstel van uniformiteit binnen Nederland en de liturgie weer in lijn brengen met de andere aposteldistricten in het buitenland. Het voert te ver om alle, door hem geinitieerde, acties op te sommen maar een paar willen we er toch uitlichten.
Voor de Tweede Oorlog was er ogenschijnlijk nog geen sprake van verstoorde verhoudingen. Op een foto uit 1937 zien we de districtdienaren die samen met apostel Van Oosbree langs de Rijn reizen en bij het Deutsches Eck (samenvloeiing van Moezel en Rijn bij Koblenz) een gezellige groepsfoto laten maken. Oudste Paasman staat tweede van links.
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakt dat communicatie steeds moeilijker wordt. Contact met de stamapostel gaat alleen nog via allerlei omwegen en ook de contacten binnen Nederland zelf gaan steeds moeizamer. Zo schrijft apostel Van Oosbree op 20 februari 1945 dat hij al maandenlang niets van oudste Kamphuis heeft kunnen vernemen “vanwege de Engelse bezetting”. Desondanks probeerden de gemeenten zo goed en zo kwaad als het ging bijeen te blijven en er het beste van te maken. De onzekerheden en verwarring die ontstonden na de scheiding tussen degene die trouw aan de stamapostel bleven en hen die trouw bleven aan apostel Slok leidde ertoe dat apostolisch Nederland in een complete chaos verkeerde en er soms een scheidslijn ontstond in gemeenten, families en zelfs gezinnen.
Als oudste Paasman in 1946 wordt ingezet als apostel leren we al snel uit de overgebleven correspondentie dat hij zich sterk maakt voor uniformiteit. We spreken dan wel over “de eenheid der apostelen” maar in veel gemeenten was, ondanks de goede bedoelingen, allerlei wildgroei ontstaan: koren die totaal verschillende liederen zongen, kerstvieringen die niets meer met kerst van doen hadden, enzovoort. Daarnaast was er geen ledenadministratie meer en ook het Zondagsblad moest nieuw leven ingeblazen worden.
In oktober 1946 doet hij een oproep aan schrijvers voor artikelen van het Zondagsblad dat nieuw gestalte moet gaan krijgen. Er zijn een aantal broeders en zusters die (gratis) een Sonntagsblatt ontvangen uit Zwitserland maar dit is niet afdoende aangezien velen de Duitse taal niet machtig zijn. Deze gratis verstrekking zou nog tot april 1948 duren. Daarna moesten abonnementsgelden worden betaald. Maar dan is het Nederlandse blad “Meededelingen” al gestart. Een betere naam moet nog worden verzonnen maar dat zal apostel Paasman niet meer meemaken.
Op 6 december 1946 doet hij een oproep aan alle voorgangers in Nederland betreffende “eene op 25 december a.s. te houden verzegelingsdienst voor de ontslapenen. Ik zou zeer graag willen weten of het mogelijk is om, overal in den lande, op hetzelfde uur, dezen dienst te houden. Men diene wel te verstaan, dat deze dienst, vanzelfsprekend, alleen door de apostel gehouden zal worden, echter zou het wel aanbeveling verdienen, als de kinderen Gods op hetzelfde uur, overal in Nederland tesamen konden komen. We kunnen ons dan overal, in hetzelfde uur, bepalen bij deze goddelijke arbeid.”
Deze oproep verdient wellicht wat nadere uitleg: ten tijde van apostel Van Oosbree zijn, in tegenstelling tot de omringende landen, de diensten voor de ontslapenen op de achtergrond geraakt. Zo hield stamapostel Niehaus al vanaf 1909 op de tweede Kerstdag een gedenkdienst voor de ontslapenen. Stamapostel Bischoff verschuift pas in 1950 de gedenkdienst naar de eerste zondag van november en vanaf 1954 zou de viermaandelijkse dienst voor de ontslapenen door hem worden ingevoerd. De ontslapenendienst of, zoals apostel Paasman het noemt, de verzegelingsdienst voor de ontslapenen zou door hem weer op de agenda worden gezet. Maar een jaar later, in 1947 dus, vinden we geen enkele aanwijzing meer terug. Pas onder apostel Kamphuis krijgt het weer een vaste plaats in onze liturgie.
Januari 1947 is een drukke maand voor apostel Paasman: er gaan brieven uit over lidmaatschappen van vakbonden (vindt dit een goede zaak), over abonnementsgeld voor het blad Meededelingen want een gratis verstrekking is, gezien de financiele situatie, niet haalbaar en hij beklaagt zich erover dat sommige voorgangers “vreeselijk lang wachten, voordat ze de maandstaten verzenden. Sommigen sturen ze pas als de maand zoowat voorbij is. Er zijn er zelfs die nog meer dan een maand laten voorbijgaan. Zou dat nu heusch niet anders kunnen?” Daarbij vraagt hij aandacht voor het opzetten van een nieuwe ledenadministratie, in dit geval een kaartsysteem en verzoekt de voorgangers de gemeenteleden te vragen naar de namen, geboortedata en plaats, zomede de datums van doop, verzegeling en bevestiging. En: “als de financien het toelaten, laten we voor elke gemeente een kaartsysteem maken, dat is veel beter dan die groote, onhandelbare boeken. Men dient tot zoolang nog een primitieve ledenadministratie te maken, desnoods in een cahier.”
In april 1947 maakt hij zich sterk voor de hulpdirigenten. Het zal niet zo zijn dat ze te hooi en te gras worden gevraagd te dirigeren maar ze zullen ook regelmatig de repetities leiden en tijdens de diensten dirigeren. En voor de dirigenten: zij worden geacht aanwezig te zijn bij repetities die door de hulpdirigenten worden geleid!
In juli 1947 volgt weer een oproep aan de dirigenten: uit berichten is hem gebleken dat er veranderingen worden aangebracht in de liedteksten van zowel de zangbundel in de gemeenten als voor het zangkoor. Hij verzoekt vriendelijk maar niet minder ernstig de gemaakte veranderingen te willen herstellen! “We wensen geen chaotische toestand in het heerlijke werk Gods!”.
Dat vluchtelingenproblematiek niet iets is van de laatste jaren bewijst het volgende. Hij schrijft in november 1947: het Interkerkelijk Comite heeft enkele honderden kinderen van Nederlandse ouders die in Duitsland wonen laten overkomen naar Nederland. Zij zullen worden ondergebracht bij Nederlandse families die zich daarvoor hebben opgegeven. Hij verzoekt de voorgangers op zondag 30 november een oproep in de gemeenten te doen om gastgezinnen voor deze kinderen. Maar wel met een kanttekening: “We zullen het comite vragen of voor de kinderen ook extra bonnen of levensmiddelen beschikbaar gesteld worden. Indien dat niet het geval is, dienen we nergens aan te beginnen. We weten allen wel hoe het er heden voorstaat in de gezinnen: een keer per week een stukje vlees, margarine op je broodje in plaats van boter, weinig melk en pap, brood maar even voldoende of in 't geheel niet, kleding is er evenmin en om dan nog een kostganger bij te nemen lijkt me minder gewenscht. Ik vind goed doen prachtig maar we mogen de gezinnen geen lasten opleggen die ze niet of moeilijk kunnen dragen.”
Verder laat hij ook een verzoek van priester Smit uit Arnhem uitgaan om kleren voor een gezin dat volledig berooid uit Duitsland is teruggekeerd. Het gezin bestaat uit vader, moeder, drie jongens van 19, 16 en 7 jaar en twee meisjes van 11 en 9 jaar. Ze bezitten vrijwel geen stukje goede kleren meer dus wie nog wat gebruikte onder- en bovenkleding kan missen......
Dan de regeling van diensten rond Kerst en Nieuwjaar. Hij schrijft op 18 december dat er op de eerste Kerstdag 's morgens dienst gehouden zal worden, 's middags een korte dienst met een voorbereiding voor het feest, op de tweede Kerstdag geen dienst maar kinderfeest. Op oudejaarsavond zal er ook dienst worden gehouden en op Nieuwjaarsdag maar vrij.... “Nu ja, we zullen maar langzaam aan doen, want het was de laatste jaren al moeilijk de mensen hier op Oudejaarsavond aan in de Dienst te krijgen. Alhoewel er voor Nieuwjaarsdag wel een weekbrief van de Stamapostel is. Dus zullen ze in het Buitenland wel dienst hebben.”
Voorts besteed hij aandacht aan het offeren. “Er zijn gemeenten die werkelijk hun uiterste best doen betreffende het offeren. Daarbij zijn enkele, die op ene zondag in twee verschillende lokalen moeten vergaderen. En in de week, voor zang en jeugdarbeid, in drie verschillende gelegenheden. Deze gemeenten een eigen lokaaltje de kunnen verschaffen, zou heus geen overdadige weelde zijn. Maar, dan dienen we te offeren en... te sparen.” Verder voegt hij er aan toe: “We moeten ook rekening houden met het feit, dat vele huisgezinnen verdeeld zijn, waarmee ik bedoel, dat een deel van een gezin bij ons, en een deel bij de heer Slok volgt.... Zouden we dus betreffende het offeren de lokalen als motief nemen, dan weten we niet of de tegenpartij ons ook nog daarmee schade zou kunnen doen.... Moge de goede God ons allen helpen.”
Een week voor zijn fatale ziekte geeft hij aanwijzingen over de dienst op Hemelvaart. In 1947 had men vrijwel overal diensten gehouden maar dat schijnen velen vergeten te zijn. Men gebruikt die vrije dag nu voor andere uitstapjes. Daar waar al afspraken zijn gemaakt en bussen besteld, wil hij geen spelbreker zijn maar: “men dient er op te rekenen, dat wij het volgend jaar, als de goede God ons tenminste het leven heeft willen verlengen, op Hemelvaartsdag overal waar dat kan, dienst hebben. Dus voor die dag geen reisjes meer arrangeren !”
PS:
In het eerste deel over apostel Paasman werd al geschreven dat kinderen, vanwege zijn norse uiterlijk, wel eens bang voor hem waren. Een oudere zuster reageerde daarop met een eigen ervaring: als klein meisje werd haar thuis goed ingeprent vooral stil te zijn als oudste Paasman kwam. Dat maakte haar echter zo gespannen dat ze tijdens de dienst een spontane hoestbui kreeg die maar niet wilde ophouden. Het leidde ertoe dat de oudste van het altaar kwam en haar een pepermuntje gaf met slechts de woorden: “kijk meid!”. Voor een klein meisje een onvergetelijk mooie indruk.....
© Nieuw-Apostolische Kerk in Nederland