24.03.2024
Pasen: het Licht dat de duisternis overwint.
In de lente ontwaakt de natuur op vaak wonderlijke wijze. Elk jaar weer is er de immer-terugkerende nieuwe start die plant en dier maken. Nieuw leven dat onze blik op de toekomst richt en ons ook hoop en energie geeft. Overal en in alles kun je de kracht waarnemen die de natuur in zich heeft om zich te herpakken en om opnieuw te beginnen. Die andere kant is er ook: bliksem, storm, koude en een teveel aan regen of juist een tekort. De verwoestende kracht, die de natuur ook heeft, doet menigeen huiveren en boezemt ontzag in. We hebben er geen controle over, maar bovenal overheerst de verwondering over dat alles. Niet zelden komt het “goddelijke” iets dichterbij. Pasen valt op de eerste zondag na de eerste volle maan van de lente. Religieus gezien staan Pasen en de lente echter los van elkaar, maar in zekere zin delen zij een boodschap en roepen zij overeenkomstige gedachten en gevoelens op. Het ontwaken van de natuur en een nieuwe start: telkens weer worden wij eraan herinnerd dat het
licht sterker is dan die duisternis. Dat licht mogen wij ook met een hoofdletter schrijven.
In dit artikel is een verhaal opgenomen over lentekriebels, dat Bert Smit ruim tien jaar geleden schreef.
"DE LENTE."
Kijk daar staan ze, midden in het park een grote groep van die hoge bomen. Beuken- of eikenbomen, je moet het maar weten. Het is doodstil. Ondanks de wind bewegen ze nauwelijks. Kaal en nog geen blaadje eraan. Misschien zijn ze wel doodgevroren. Echt een triest gezicht. De lucht is grijs en er valt wat motregen. Wat een ongezellige plek. Vlug wegwezen.
Plotseling is een gegiechel te horen zo van “hie, hie”. Een paar slaperige stemmen zeggen “ssst, stil zijn, het is nog niet zover.” Wat ver, hoe ver: dat kun je je afvragen. Er is geen mens te bekennen. Waar komen die stemmen dan vandaan? Jokeledokus begrijpt er niets van. Liep eens een rondje om de bomen heen, maar er was niemand te zien. Vreemd, heel erg vreemd. Er waren toch duidelijk stemmen te horen. Jokeledokus gaat zitten en leunt met z’n rug tegen een boom. Hij heeft een lange tocht achter de rug, is moe en valt in slaap.
Hij weet niet hoelang hij geslapen had, maar opeens voelt hij iets op z’n schouder rusten. Het is een grote tak van een boom. Hé Boom, wat moet dat! Kan je je tak niet bij je houden? Hij is wel erg zwaar. Boom doet net of hij gek is en laat zijn tak rustig liggen. Wie ben jij, vraagt Boom. Ik ben Jokeledokus. Oké, en waar kom je vandaan? Helemaal uit het zuiden van de wereld. Boom is even stil. Dat moet wel ver weg zijn. Klopt. Maar wat kom je dan hier doen? Ik wacht op het voorjaar. Boom begint een beetje te lachen. Ha, ha, het voorjaar. Dat komt helemaal niet meer. En trouwens, ik ben ook vergeten hoe dat precies was. We staan hier al heel lang te wachten, maar er gebeurt helemaal niets. Ik heb ook geen blad meer over en mijn familie van hiernaast ook niet. We staan maar wat te staan. Mogen ook niet praten. Er is niks meer aan. Ssst, ssst klinkt het uit die andere bomen, het is nog niet zover. Wat bedoelen ze daarmee Boom? Boom kijkt een beetje angstig, buigt zich voorover en
fluistert in Jokelokus zijn oor zodat de andere bomen hem niet kunnen horen. Dat we weer goed worden. Goed worden? Ja, vroeger waren we goed. Hadden we mooie bladeren en wiegden we in de wind. Als de zon dan fel scheen speelden de kinderen onder onze kruinen in de schaduw. Ook zaten mensen net als jij tegen onze stammen heerljk uit te rusten. Daar werd je dan zelf ook hartstikke blij van. Maar nu is er niets meer aan. Ik heb het zo koud gehad, was helemaal bevroren. Het komt nooit meer goed. Die andere bomen zeggen steeds ssst, ssst, het is nog niet zover. Ze kunnen me nog meer vertellen. Ik geloof het niet meer. Kijk nu zelf Jokeledokus. We zien er toch afschuwelijk uit? Kaal, maar groot en sterk, dus je zal er wel weer bovenop komen, antwoordt Jokeledokus. Ik geloof er niets van en Boom laat z’n takken hangen en zegt niets meer. Wat een zielig gedoe, denkt Jokeledokus en wordt er ook verdrietig van.
Hé, daar is het weer, dat gegiechel hie, hie. Boom hou op. Je zegt dat je dood gaat, dus er valt niets te giechelen. Ja, maar ik kan er niets aan doen. Het kriebelt zo tussen mijn tenen. Wortels bedoel ik. Het is net of er iets van onderen komt. Hie, hie, daar is het weer. Stel je nou alsjeblieft niet zo aan. Het komt van onderen, roept Boom. Hou het verdorie met je zware poten dan gewoon tegen! Je bent toch zwaar en sterk. Vooruit, tegenhouden jij. Jokeledokus wordt er zelfs een beetje kwaad van. Zo’n sterke en grote boom kan nog niet eens een klein kriebeldingetje tegenhouden. Hij haalt ergens een zware stok vandaan en begint op Boom z’n stam te slaan. Hééé, hou op daarmee. Ik zal je leren je zo aan te stellen. Hier nog een paar en pats, pats krijgt Boom nog een paar flinke klappen op zijn stam. Tegenhouden dat kleine kriebelding, schreeuwt Jokeledokus en in zijn drift mept hij er maar op los. Tot hij doodmoe wordt. Hij gaat maar weer tegen Boom zitten om wat uit te rusten.
Vreemd, denkt Jokelodokus, de regen is opgehouden en toch regent het hier. Hij snapt er niets van. Kijkt voorzichtig omhoog en dan ja, dan ziet hij het. Uit de takken van Boom komen kleine druppeltjes. Zeg Boom, wat is dat nou weer. Je hoeft toch niet te huilen? Jawel, je hebt me pijn gedaan. Nou, nou, zo erg was het ook weer niet. We blijven toch goede vrienden? Ik wil wel jouw vriendje blijven, maar jij ramt er maar op los. Ja Boom, je hebt gelijk, maar ik kan niet uitstaan dat je niet zo’n klein kriebeldingetje tegen kan houden. Daar wordt ik gewoon woest van. Boom begint nog harder te huilen. Wat nu weer? Het kriebeldingetje is net tussen mijn tenen door geglipt. Ik kan het nu nooit meer tegen houden. De tranen druipen van z’n takken. Waar is het ongeveer Boom? Hier, aan deze kant. Met een tak wijst Boom een plekje op de grond aan. Jokeledokus gaat naast die plek zitten met z’n stok in de aanslag. Hij denkt, als jij kriebelding boven komt, geef ik je een mep van jewelste. Lange tijd
gebeurt er niets. Ik ga maar weg. Heb toch even geduld, zei Boom. Nog even dan. Ze zijn allebei stil. Ik ga weg hoor. Jokeledokus staat op. Als je weg gaat dan sla ik je met mijn takken. Nou, jij durft hoor. Word je soms weer sterk? Ja, het lijkt erop. Oké, ik wacht wel.
Het duurde niet zolang meer toen ze opeens wat gekraak hoorden. Jokeledokus grijpt vlug z’n knuppel. Klaar voor de genadeslag. Je zag de aarde bewegen en een scheurtje ontstaan. Ze houden hun adem in. Waarachtig, daar komt een klein groen puntje tevoorschijn. Dit is niet zo eng denkt Jokeledokus, en laat zijn knuppel zakken. Nu ligt hij met zijn hoofd op de grond. Hij vindt het wel een vriendelijk groen puntje. Het komt steeds verder uit de grond.
He, he, hier ben ik dan eindelijk, zegt een zacht stemmetje. Ja, dat zien we ook wel, maar wie ben jij dan eigenlijk? Ik ben Krokus van de Lente. Van de Lente? Wat is dat nu weer? Weten jullie dat dan niet. Wij komen vertellen dat de winter voorbij is en dat de zomer komt. Ja, maar hoe weet je dat dan? Nou, heel eenvoudig. Als de dagen langer en de zonnestralen warmer worden, dan krijgen wij van binnen een prikkeltje en dan gaan we groeien en komen we uit de grond tevoorschijn. Waarom kon Boom jou niet tegenhouden? Omdat we sterker dan de winter zijn. Echt waar? Jazeker, niemand kan ons tegen houden. Maar ook wij zijn blij dat we in het licht komen en dat laten we merken door een mooie bloem te maken zodat iedereen van ons kan genieten. Je spreekt steeds over “we” en jij bent hier maar alleen. Kijk dan maar eens goed om je heen. En waarachtig: in het hele park zie je groene blaadjes omhoog komen. Een heel stel heeft al mooie bloemen gemaakt. “O, wat mooi” zegt Jokeledokus. “Ja,
prachtig” zegt Boom. Misschien ga ik helemaal niet dood en krijg ik wel nieuwe bladeren en dan kan iedereen weer onder mijn kruin kan schuilen. “Natuurlijk gebeurt dat”, zei Krokus. Jokeledokus springt een gat in de lucht, kruipt erdoor, en vervolgt zijn reis.
PS 1: Indien niet zes foto's onderaan zichtbaar zijn, click dan op de tekst van dit artikel.
PS 2: Dit artikel is een publicatie van de redactie van Actueel, gemeenschap Haarlem.
Bijdrage door: H. de Vries.